Header Sfeerbeeld nazomer potten met stiften school begint

steun adv kwd

Volg ons op facebook

Zeventiende zondag door het jaar B

Delen om genoeg te hebben

Extra's

Hier zijn meerdere onderdelen te vinden om de kinderwoorddienst een creatief - of speels accent te geven.
Dit kunnen liedjes en gedichtjes zijn, een knutsel of een kleurplaat, een filmpje of een spel. Deze onderdelen zijn altijd te gebruiken in combinatie met de verwerking.

Het verhaal uitspelen

Dit verhaal leent zich goed om het uit te spelen. Hieronder vind u een aantal verschillende manieren om dat te doen.

1. Uitbeelden

Lees eerst nogmaals het verhaal en instrueer de kinderen goed op te letten.
Dan stelt u de volgende vragen:
Wie zijn de personen in dit verhaal (Jezus, Filippus/ Andreas/ vrienden van Jezus, jongen, mensen)
Waar speelt het zich af? (let op details, veel gras, op een berg, grote hoeveelheid mensen)
Geef dan de opdracht aan de kinderen om een moment of een persoon uit het verhaal in gedachten te nemen.
U kunt ook kinderen aanwijzen en zeggen wie zij zijn in het verhaal.
Nodig de kinderen uit om het moment dat of de persoon die zij in gedachten hebben uit te beelden.
Laat ze in hun houding ‘bevriezen’ (stil staan).

U gaat dan als verslaggever tussen de kinderen door en interviewt kort ieder kind.
Richtvragen hierbij zijn:
Wie ben jij?
Wat doe je hier?
Wat vind je van (bijvoorbeeld Jezus/ de jongen/ al deze mensen)

2. In de schoenen van ...

Nodig:
Papier, potloden, pennen

Vraag aan de kinderen om een persoon uit het verhaal te kiezen.
Ze kunnen deze persoon tekenen of een kort verhaaltje schrijven waarin zij in de schoenen van deze persoon staan.
Hoe heeft deze persoon ervaren wat hij daar bij Jezus meemaakte?
Let op, de kinderen schrijven dus in de ik-vorm. Hierdoor worden ze als het ware in het verhaal getrokken.

Lees daarna het verhaal en geef kinderen de beurt om hun ik-verhaal voor te lezen tijdens het vertellen van het verhaal.

3. De (lege) stoel

Nodig:
- een lege stoel

Laat de kinderen in een kring zitten. Vraag aan de kinderen om hun ogen te sluiten en nog even aan het bijbelverhaal te denken. Na korte tijd mogen zij de ogen weer openen. U bespreekt met de kinderen nog even het verhaal en verkent ook de personages die erin aan bod komen. U vertelt de kinderen dat één van die personen op bezoek komt.
stoelU haalt de ingebeelde bezoeker op aan de deur, stel hem/haar voor aan de kinderen en laat hem/haar plaats nemen op de stoel die duidelijk zichtbaar klaarstaat (en die dus leeg blijft, want de bezoeker is slechts ingebeeld).
Een kind mag nu een vraag stellen aan de bezoeker.
Hiervoor gaat hij of zij voor de stoel staan, zegt de naam van de persoon op de stoel en stelt een vraag. Als hij/zij zelf weet wat het personage op die vraag zou antwoorden, gaat hij/zij achter de stoel staan, legt de handen op de rugleuning van de stoel en geeft het antwoord in de ik-vorm.
Als hij/zij geen antwoord weet, gaat het kind terug op zijn plaats zitten.
Wie het antwoord wél weet, mag achter de stoel komen staan en het antwoord in de ik-vorm formuleren.

Het is heel belangrijk dat u deze werkwijze vooraf een keer voordoet. De kinderen zien zo hoe de vork aan de steel zit en u bijt meteen de spits af als ‘eerste vraagsteller’. Wanneer er geen vragen meer zijn begeleidt u de ingebeelde bezoeker terug tot aan de deur, terwijl de kinderen hem gedag zeggen. ‘Ont-rol’ de stoel door deze rond te draaien op een van de achterste poten, terwijl u zegt: “Kijk, de stoel is leeg; het is weer een gewone stoel.” Speel eventueel met een andere ingebeelde bezoeker nog een keer.

Daarna kunt u het spel nog even kort nabespreken. “Hoe was het om dat te doen? Wat vonden jullie prettig en waarom? Wat vonden jullie niet prettig? Waarom niet?” Als alles gezegd is, vertelt u het verhaal opnieuw, zodat de kinderen de oorspronkelijke versie kunnen vergelijken met de vragen die ze gesteld hebben en de antwoorden die ze gegeven hebben.

Artikelen in dit thema Zeventiende zondag door het jaar B